|
||
Biotopen van het hoogplateauDe hoogvenenDe hoogvenen zijn ecosystemen waar veen gevormd wordt. Veen is organisch materiaal dat niet volledig verteerd is. Als een hoogveen zich wil ontwikkelen moet het geheel van wateraanvoer (wegsijpelend hellingwater, regen, sneeuw, grondwater) steeds hoger zijn dan het geheel van de waterverliezen (afvoer, verdamping, transpiratie door de planten). Een andere noodzakelijke eis is dat het water zwak moet stromen of stilstaan (stagnerend water). Deze eigenschap komt men tegen in verschillende omgevingen: water dat vastgehouden wordt in een kom, zones met wegsijpelend water, kwellen en langzaam stromend water onderaan een zwakke helling. Het zijn de voedselarme, zure en niet doorlaatbare bodems samen met de hoge neerslag die toegelaten hebben dat ongeveer 10.000 jaar geleden hoogvenen zijn ontstaan op het plateau. |
Planten van de hoogvenen 1 - Zonnedauw 2 - Veenpluis 3 - Veenmos 4 - Lavendelheide |
|
De droge en natte heideIn het veengebied is de droge heide ontstaan als gevolg van de degradatie van het bos door de mens (begrazing, veenwinning, kaalkap...). De waterafvoer wordt er bevorderd door een zwakke helling en de aanwezigheid van een waterdoorlatende leembodem. Een aan droge gronden aangepaste vegetatie kan zich ontwikkelen. Droge heide wordt gekenmerkt door een overvloed van laag struikgewas (minder dan 50 cm hoog). De struikhei (Calluna vulgaris) en de blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) zijn er dominant aanwezig vergezeld van de rode bosbes of vossenbes (Vaccinium vitis-idaea) en de rijsbes (Vaccinium uliginosum) . Kruidachtige soorten mengen zich met deze dwergstruiken, de meest voorkomende zijn bochtige smele (Deschampsia flexuosa, basioniem: Aira flexuosa), gewone brem (Cytisus scoparius, synoniem: Sarothamnus scoparius) en tormentil (Potentilla erecta). Bodems met een dunne veenlaag (minder dan 50 cm) zijn typerend voor de natte heide. Deze biotoop werd gevormd na afbraak van het natuurlijke eiken- en berkenbos. De grond is minder doorlaatbaar en bevordert de ontwikkeling van een vegetatie die aangepast is aan een vochtige omgeving. We kunnen nog niet spreken van hoogveen gezien de dunne laag van veen opgebouwd door de veenvormende planten zoals veenmos. De vegetatie wordt in een nat heidegebied gedomineerd door: gewone dopheide (Erica tetralix), trekrus (Juncus squarrosus), pitrus (Juncus effusus), klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) en de rijsbes (Vaccinium uliginosum) die de plaats inneemt van de blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus). Tussen deze soorten mengt zich heel vaak het pijpenstrootje (Molinia caerulea) en soorten uit moerassige omgevingen zoals: moerasstruisgras (Agrostis canina), gewone zegge (Carex nigra) en sterzegge (Carex echinata). Ook het veenpluis (Eriophorum angustifolium) kan hier goed leven. Natte heide is heel zeldzaam geworden op de hoogvlakte omdat het vroeger massaal is gebruikt voor de aanplant van fijnsparren. Een uitzondering vormt het veen van Malchamps. De botanische soorten die zich hebben ontwikkeld op de gedegradeerde hoogvenen zijn vergelijkbaar met deze uit de zeldzame natte heidegebieden. Het essentiële verschil tussen de twee biotopen ligt echter in de dikte van de veenlaag die veel dikker is in het tweede geval. |
Veenbessen 1 - Rode bosbes 2 - Blauwe bosbes 3 - Rijsbes 4 - Veenbes
Lithalsen in Brackvenn De lithalsen zijn geologische formaties die teruggaan tot het einde van de laatste ijstijd ongeveer 10.000 jaar geleden. Hoewel men er een groot aantal aantreft in de Hoge Venen zijn ze zeldzaam in onze contreien. |
|
Rivieren en bekenLes ruisseaux issus des zones tourbeuses recèlent peu de vieDoor de ondoordringbaarheid van de ondergrond is de infiltratie van het water moeilijk. Het verschijnt dan ook heel vlug weer aan het oppervlak en vormt een groot aantal beken. Dit is de belangrijkste manier van het in de Hoge Venen verzamelde water om het gebied te verlaten. Het water uit de hoogveengebieden is zuur (pH ± 4) en arm aan voedingsstoffen. Dit beperkt sterk de ontwikkeling van het leven in de veenbeken op het hoogplateau. Vissen en bloeiende waterplanten zijn afwezig in de bovenloop. Een klein aantal algen en mossen en enkele kleine ongewervelde dieren kunnen er met moeite overleven. |
1 - De brug Marie-Anne Libert (Helle) 2 - Water dat een ijzerhoudende
bron 3 - Schuimtaart
|
|